1. Bouwkundegebouw, BK City, BK City STAY
Op 13 mei 2008 ging het Gebouw voor Bouwkunde in vlammen
op. Binnen een paar dagen werd besloten om het leegstaande Hoofdgebouw van de
TU Delft in te richten als “noodgebouw”. Het werd getooid met de
naam “BK City” en de hoogste prioriteit werd toegekend aan huisvesting van de
nieuwe lichting eerstejaars die in september 2008 aan de poort zou staan. Alle
andere medewerkers en studenten zouden wat langer onderdak krijgen in een tentenkamp en bij andere
faculteiten. Successievelijk zouden ook zij
het noodgebouw betrekken. Ondertussen zou worden gewerkt aan de realisering van
een nieuw “iconisch” gebouw. De overheid stelde daartoe ettelijkec
miljoenen beschikbaar en er werd een prijsvraag georganiseerd voor een ontwerp.
Al snel bleken de kosten voor nieuwbouw, gevoegd bij de
verbouwingskosten voor de noodvoorziening, veel te hoog, zodat na een paar jaar
is besloten om het noodgebouw om te vormen tot een permanente behuizing.
Het doel van de huidige webpagina is om de akoestische
kanten van de aanpassing van het huidige gebouw te behandelen. Het was en is
een leerzaam proces voor bouwkundestudenten; zij hoeven maar goed te luisteren
en te kijken hoe het huidige gebouw zich manifesteert. Maar het proces is ook
interessant voor lezers die niet tot de dagelijkse bezoekers horen; gepoogd zal
worden om ook voor hen het proces inzichtelijk te maken.
Bij de behandeling moeten twee fasen worden onderscheiden.
Allereerst was het gebouw bedoeld als noodvoorziening. Dan zijn de steekwoorden
“haast”, “tijdelijk”, “goedkoop”. De akoestische
kwaliteit komt dan nogal eens in de verdrukking en dat was in die eerste fase
ook op veel plaatsen te horen. Akoestisch succes en falen varieerden per
ruimte. In de tweede fase, na het besluit om te blijven (“BK City STAY”)
is op veel plaatsen in het gebouw een inhaalslag gepleegd om de somtijds
abominabele akoestiek alsnog op te knappen.
Al voor mei 2008 werd er gediscussieerd over de
“ideale” inrichting van het oude BK-gebouw; in de
open-kantorentrend van die dagen werden er al scheidsmuren
gesloopt. In het nieuwe gebouw werd die trend doorgezet, maar daarbij werd
vergeten dat het oude gebouw model stond voor bijna vier decennia akoestische
wanhoop. We ontkomen daarom niet aan een behandeling van het voorgaande gebouw
om aan te tonen dat kennis uit het verleden niet achteloos terzijde kan worden
geschoven in een nieuw gebouw.
2. Het gebouw van bouwkunde 1970-2008
2.1 De indeling van het gebouw
Het vorige gebouw voor bouwkunde is ontworpen door het
architectenbureau Van den Broek & Bakema [[1]]. Er was een laagbouw van twee verdiepingen en een kelder. Op de
begane grond en eerste verdieping bevond zich een doorlopende “Straat van
Bouwkunde” (figuur 1) waaraan allerlei ruimten (de bibliotheek, kantine,
collegezaal A, Vormstudie, enz, enz.) waren gesitueerd. Boven de laagbouw bevond
zich de hoogbouw die was ontworpen met een systeem van telkens twee gekoppelde
verdiepingen. Er waren werkruimten per verdieping, maar “tekenzalen” strekten
zich uit over twee verdiepingen. Het systeem met dubbele verdiepingen was ook
aan de buitenkant te zien. Figuur 2 toont het gebouw waarop ook te zien is dat
de laagbouw een veel groter oppervlak had dan de hoogbouw. Figuur 3 toont een
gestileerde plattegrond van een even verdieping. Karakteristiek is de
rotatiesymmetrie van de beide vleugels rondom een centraal middendeel.

Figuur 1: Een klein deel van de Straat van
Bouwkunde op de begane grond en eerste verdieping.

Figuur 2: Het Gebouw van Bouwkunde 1970-2008. De
hoogbouw staat op een uitgebreidere onderbouw van twee verdiepingen. In de
hoogbouw zijn links en rechts de zalen te zien die zich uitstrekken over twee
verdiepingen. In het midden ziet men de werkkamers die per verdieping zijn
gerangschikt.
Foto’s 1 en 2: Fotografische Dienst Bouwkunde. Overige
foto’s zijn van de auteur, tenzij anders vermeld.

Figuur 3: Een gestileerde plattegrond van een even
verdieping in het gebouw aan de Berlageweg (1970-2008). De lengte is bijna 100
m. De tekenzalen en de collegezaal hebben een hoogte van twee verdiepingen. Zie
figuur 4 voor de verdeling over even en oneven verdiepingen.
Het oorspronkelijk plan dateert al uit de vijftiger
jaren. Daarin was voorzien in grote tekenzalen van twee verdiepingen hoog.
Werkkamers bevonden zich vooral op de even verdiepingen, op de oneven
verdiepingen ontstond een combinatie van enige werkkamers en nog meer
tekenzaal.
Tijdens de lange planduur was het aantal studenten flink
opgelopen. Daarom is al tijdens de bouw besloten om insteekvloeren op te hangen
die de oneven verdiepingen meer vloeroppervlak moesten geven. Figuur 4 toont
de situatie bij de oplevering in 1970.
Omdat het aantal medewerkers was meegegroeid was er ook
meer behoefte aan werkkamers. De aannemer had nog niet zijn hielen gelicht of
de verbouwploeg trok het gebouw binnen. In de periode 1970-1975 zijn daarom op
alle oneven vloeren extra werkkamers (van drie naar zeven) getimmerd waarna de
even en oneven verdiepingen er, qua werkkamers, vrijwel hetzelfde uitzagen.


Figuur 4: Plattegronden van een even (middelste
figuur) en een oneven (boven) verdieping bij de oplevering in 1970. De rode
insteekvloer komt niet voor in de eerste plannen. Het is een stalen constructie
die aan het betonskelet is gehangen.
De onderste figuur toont een doorsnede door beide
verdiepingen. Tussen de vloer van de verdieping en de insteekvloer zijn roosters
noodzakelijk voor verwarming en ventilatie. Rechts van de insteekverdieping (in
de bovenste plattegrond) resteert een vide over twee verdiepingen.
Het idee van de tekenzalen ging uit van grote groepen
studenten die in alle rust aan hun plan tekenden. Daartussendoor liep een
docent die goede raad uitdeelde. Maar in 1970 was het onderwijs al drastisch op
zijn kop gezet. Er werden groepen studenten gevormd, meestal kleiner dan 20, die
samen met een docent een groep vormden, waarbinnen uitwisseling van ideeën
plaatsvond. Zo’n onderwijsvorm vraagt eigenlijk om een soort klaslokaal
en die waren niet voorhanden in het gebouw.
2.2 De akoestische kenmerken
Er zijn dus een paar onderwijsfuncties die doorwerken op
de akoestisch kenmerken van het gebouw:
-
Colleges voor groepen tot maximaal 350 studenten waren uitstekend
te geven. De even verdiepingen bevatten collegezalen (de groene vlakken in
figuur 3) die goed op hun taak waren berekend.
-
Indien studenten werkten in kleine groepen (maximaal ongeveer 4
personen, al of niet met een docent) was dat prima te doen op de open
“tekenzalen”. De groepsleden konden elkaar toespreken en verstaan en
als er al te luidruchtige buurgroepen waren, wilde correctie
meestal wel helpen. Het gebruik van radio’s e.d. werd meestal vroegtijdig
in de kiem gesmoord.
-
De werkkamers stelden medewerkers in staat om hun werk te doen,
maar ook gesprekken met studenten werden er tot volle tevredenheid gevoerd. Maar
de groepsgrootte hield wel op bij ca. acht. Bovendien werden de kamers al
snel gedeeld door meerdere medewerkers.
-
Een groot probleem waren discussies en besprekingen in wat
grotere groepen (10 tot 20 personen). Daarvoor bestonden nauwelijks
voorzieningen zodat allerlei schotten werden geplaatst op de tekenzalen om
afzonderlijke ruimten te scheppen. Figuur 5 toont enkele resultaten. Het
meubilair werd kennelijk aan de rommeligheid van de ruimte aangepast.
|
|
Figuur 5: Een indeling van een tekenzaal uit
figuur 4 met schotten. De rechts getoonde exemplaren onder de
insteekverdieping doen hun akoestische werk vrij goed omdat ze onder en boven
aansluiten aan vloer en plafond. In de linker foto (genomen vanuit de
insteekverdieping naar de vide) staan veel kleinere exemplaren. Uiteraard hebben
die nauwelijks akoestisch effect.
Er zijn anderzijds in het gebouw ook een paar afsluitbare ruimten getimmerd, inclusief akoestisch gedempte ventilatieopeningen
in de wanden.
-
Het zal duidelijk zijn dat de afscheidingen slechts in geringe
mate geluid isoleerden. Als in alle naburige ruimten gelijksoortige gesprekken
werden gevoerd was het wel te doen, maar een studentenpresentatie gekoppeld aan
een verhitte discussie bij de buren was zeer onprettig voor de presentator en
zijn/haar publiek in de andere ruimte.
-
Het geluid van de buren was nog wel te bestrijden. Het hielp ook
altijd wel om luidruchtige buren te vragen om het wat kalmer aan te doen. Maar
door de insteekvloeren waren er ook onder- of bovenburen. Het vereiste dan
minimaal een kleine reis om om stilte te vragen.
-
Er was bij het ontwerp van het gebouw goed nagedacht over de
akoestiek. Door het gehele gebouw waren absorberende houtvezelplaten [[2]] aangebracht die
het akoestisch prima deden maar als nadeel hadden dat ze erg groot en dus
onhandelbaar waren als de installaties achter de platen bereikt moesten worden.
De onderkant van de insteekvloeren (zie nogmaals figuur 5) bestond uit
gelakte schroten die aan de goede akoestiek afbreuk deden.
-
Vezelplaten moeten vooral niet worden geverfd. Waar dat in de
loop der jaren wel gebeurde, de kantine met name, nam het lawaai schrikbarend
toe. Dat leidde uiteindelijk in vrijwel alle gevallen tot een volledige vervanging
van de platen om weer voor rust te zorgen.
2.3 Pogingen om de akoestiek op te knappen
Het onderwijsprogramma zat vol met groepslessen en het
onderwijsgebouw kende daartoe geen faciliteiten. Er werd dus steen en been
geklaagd en al direct werd een groep in het leven geroepen om een verbeterplan
te ontwikkelen. De voorgestelde verbouwing werd echter te duur bevonden. Dat
proces heeft zich dertig (!) jaar lang herhaald: telkens kwam de golf klachten weer
opzetten, telkens verdwenen de herstelplannen in een la.
Na 2000 werd eindelijk een verbouwing in gang gezet die
de onder- en bovenverdiepingen ontkoppelde. De insteekvloeren werden geheel
afgeschermd met glazen wanden, er werden akoestische ventilatievoorzieningen
gemaakt en er werd akoestisch absorptiemateriaal op de onderzijde van de
insteekvloeren aangebracht. Figuur 6 geeft een doorsnede na de aanpassing
van figuur 4.

Figuur 6: Ter verbetering van de akoestiek werden
aan de plattegronden en doorsnede van figuur 4 extra glaswanden toegevoegd.
Om verstikking te voorkomen werd aan de bestaande ventilatieopeningen
akoestisch absorptiemateriaal toegevoegd waardoor suskasten ontstonden.
Figuur 7: Een foto van de insteekvloer nadat een
glazen wand is toegevoegd. De foto is genomen vanuit de vide (zie figuur 4).
Omdat de wanden rond de bovenverdieping van glas zijn vallen ze in de foto
nauwelijks op.
Echter, de verbouwingsplannen vielen samen met de hausse
aan ontwerpen voor open kantoren en de toenmalige decaan stelde dat
“studenten weer op atelier moeten gaan werken”. Er werden dus
schotten geruimd uit de tekenzalen en van de insteekvloeren: een
verademing. Figuur 8 toont een nieuwe ruimte onder de insteekvloer. Het bestaande
plafond van gelakte schroten is vervangen door speciaal akoestisch materiaal dat
lijkt op de oorspronkelijke schroten.
Gesprekken van studenten in kleine groepjes zijn niet
ideaal maar wel degelijk te doen onder voorwaarde dat alle groepen min of meer
hetzelfde werk verrichten. Maar als de groepsgrootte stijgt boven ca. tien
personen neemt de spraakverstaanbaarheid snel af omdat de onderlinge afstand
tussen spreker en toehoorders te groot wordt in het geroezemoes. Hét
grote manco van het gebouw bleef bestaan: er waren nog steeds geen
lokalen voor 15 tot 25 personen.
Figuur 8: Een “atelier” voor studenten
onder de insteekvloer na een renovatie waarbij alle schotten werden verwijderd. Het
plafond lijkt op het eerdere schrotenplafond maar het zorgt wel degelijk voor
geluidabsorptie. In de rechter foto is ook de
glaswand van de bovenliggende insteekverdieping te zien. De linker foto is in
tegengestelde richting genomen. Foto’s: Fotografische Dienst Bouwkunde.
3. Het “nieuwe” gebouw na 2008
En toen brandde in 2008 het gebouw af en werd een
bestaand TU-gebouw betrokken. Dit gebouw, nog in aanbouw, is al te zien op een
luchtfoto uit 1923, maar door de crisis is het pas rond 1940 gereed en pas na de
oorlog wordt het in gebruik genomen. Het was oorspronkelijk bedoeld als
onderkomen voor de afdeling Scheikunde, maar die trekken na 1945 in een
moderner buurgebouw. Diverse TU-eenheden hebben in het gebouw geresideerd met
als langdurigste gasten de faculteit Wiskunde en vooral het bestuur en de
administratieve dienst van de TU. Het heette in de volksmond dan ook het
“Hoofdgebouw”. In 2008 hadden alle TU-diensten het gebouw verlaten
en stond het leeg in afwachting van een grootscheepse ombouw tot woningen. Maar
de woningbouw lag dat jaar min of meer plat en zodoende was het gebouw beschikbaar
als BK-onderkomen.
Het gebouw heeft vele verbouwingen ondergaan. Vanwege de
eisen voor een scheikundeonderkomen waren de verdiepingen 6 m hoog, maar dat vond
men zonde van de ruimte en op veel
plaatsen zijn daarom rond 1950 tussenverdiepingen aangebracht. Karakteristiek
zijn ook de zeer hoge puntdaken met zolders. Die kenden oorspronkelijk nauwelijks
daglicht en om ze bruikbaar te maken als werkplekken is, ook rond 1950, een
rand met ramen ingebouwd en zijn er plafonds ingehangen.

Figuur 9: Een detail van het gebouw. De twee
verdiepingen zijn ieder ruim 6 m hoog (binnenmaten). De zolderverdieping had
oorspronkelijk een kap die doorliep tot de goot. De strook ramen (gekleurd op
de foto) is rond 1950 aangebracht. Die strook bestond uit lekkende houten ramen
met enkel glas en nadat is besloten om het gebouw permanent te gaan bewonen is de
strook door het gehele gebouw vervangen door degelijker ramen.
Zoals al vermeld in het eerste hoofdstuk was het gebouw oorspronkelijk
bedoeld als noodvoorziening. Pas na een paar jaar is, vooral om financiële
redenen, besloten om permanent in het gebouw te blijven. Dat heeft natuurlijk
consequenties voor de inrichting. In een noodgebouw geeft men minder geld uit
aan akoestische voorzieningen en bovendien stonden de ontwerpers in 2008 onder
grote tijdsdruk: het onderwijs moest doorgaan. Maar op sommige plaatsen in het
gebouw was juist de akoestiek wel heel erg ondermaats. Daarom is besloten om een
grote inhaalslag te maken toen besloten werd om in het gebouw te blijven.
In het volgende hoofdstuk wordt de akoestiek behandeld
aan de hand van een serie voorbeelden. Daarbij wordt de gebruiksfunctie
gekoppeld aan de akoestiek. Vooruitlopend op de conclusies kan hier alvast
worden gesteld dat de koppeling tussen functie en akoestiek thans
redelijk tot uitstekend is, maar merkwaardigerwijs keert het manco van het oude
gebouw (1970-2008) terug in het nieuwe gebouw: er zijn nauwelijks ruimten voor
onderwijs aan en met groepen van 15-25 mensen.
4. Enkele akoestische cases in het nieuwe gebouw
4.1 Atelierruimten
Figuur 10 toont een studentenruimte op de zolder die
als eerste fase na de brand werd ingericht. Het is geheel in lijn met de
denkwijze die reeds in het oude gebouw in gang was gezet: studenten moeten
studeren in grote ruimten; zie daartoe nogmaals figuur 8. Gegeven dat
uitgangspunt en gegeven de (oorspronkelijk) tijdelijke status van het gebouw
zijn prima akoestisch maatregelen getroffen. Het plafond bestaat uit akoestisch
vezelplaat die een gunstige prijs-kwaliteitsverhouding heeft. Een gouden greep
is ook geweest om dikke vloerbedekking toe te passen. Vloerbedekking levert allereerst een redelijke
hoeveelheid absorptie (maar het is net te dun om het predikaat
“uitstekend” te verdienen) en voorkomt een hoop extra geluid in de
vorm van klepperende schoenen en schuivende stoelen. De ruimten blijken in de
praktijk redelijk te voldoen zolang de groepen sprekende studenten niet al te groot
zijn (maximaal ca. zes) en de groepen voldoende rekening met elkaar houden. Dat
gaat het beste als die groepen ongeveer hetzelfde werk verrichten. Het
wordt lastig als de ene groep een overleg heeft terwijl in een andere groep
één student een presentatie geeft aan zijn/haar groepsgenoten.
Nick Vlaun heeft (o.a.) in dit soort ruimten geënquêteerd en komt
tot conclusies die geheel in lijn zijn met de stortvloed aan (vaak negatieve) oordelen
over open kantoren [[3]],
[[4]].

Figuur 10: Een atelierruimte in de zolderverdieping.
In de bespreking van het oude gebouw is het gebrek aan
ruimten voor groepsonderwijs (een docent plus bijvoorbeeld 15 studenten) al
genoemd; het was hét pijnpunt van het voormalige gebouw. Dat is helaas
in het nieuwe gebouw niet anders; er is uit het oude gebouw geen wijze les
getrokken. Om de problemen duidelijk te maken kopiëren we hier vier
alinea’s die ook (ongeveer) in de webpagina D.80 Kantoren zijn
gepubliceerd.

Figuur 11: Studentengroepen aan het werk. Het blijkt goed mogelijk om te overleggen in kleine groepjes.
Het huidige bouwkundegebouw is gemodelleerd naar het
gemiddelde architectenbureau. Merkwaardig toch dat men juist in
architectenbureaus heel veel kantoortuinen aantreft. Praten architecten nooit?
Wordt er nooit opgebeld door/naar architecten? Hoeven architecten nooit
geconcentreerd na te denken? Hebben architecten zich aangeleerd om slechts hun
ogen te gebruiken? Of hebben juist architecten een bovenmenselijk vermogen tot
concentratie?

Figuur 12: Een tafelopstelling in een
atelierruimte.
Figuur 12 geeft een illustratie van een groot dilemma in het
onderwijs als lange tafels worden gebruikt zoals te zien in de figuren 10 en 11.
Het is zeer wel mogelijk om wat eenvoudig overleg te
plegen als de discussianten zich dicht bij elkaar bevinden. De vier
“vergaderaars” aan de linker tafel in figuur 12, aangeduid met
V, kunnen hun gedachten vrij goed uitwisselen, zelfs als er meerdere gesprekken
aan één tafel plaats vinden.
Echter, als de discussie plaatsvindt tussen alle
aanzittenden aan één tafel (dus zoals bij de middelste en de rechter
tafel) ontstaat een probleem. De spreker S moet worden verstaan door luisteraar
L, maar helaas verstaat buurman/vrouw B de spreker veel beter, maar die had liever zijn/haar
eigen spreker ongestoord verstaan. In een open kantoor worden dit soort
situaties meestal vermeden door een afgesloten ruimte op te zoeken om te
vergaderen, maar in het bouwkundegebouw bestaan dat soort ruimten nu juist
nauwelijks. In het oude bouwkundegebouw werden schotten toegepast, in het
nieuwe gebouw zijn die er (nog?) niet.
De situatie wordt iets minder slecht als ronde of
vierkante tafels zouden worden toegepast. De verhouding tussen S-L en S-B wordt dan
gunstiger.
Er is nog een effect dat pleit voor vierkante/ronde
tafels: het richtingseffect van het menselijk hoofd. Als men tegen het
achterhoofd van een spreker kijkt is de spraakverstaanbaarheid veel geringer.
De kans om tegen een achterhoofd aan te kijken is bij een vierkante/ronde tafel
een stuk kleiner dan bij een langwerpige tafel.
Eigenlijk is er een organisatorisch probleem als er
aparte “klaslokaaltjes” zouden worden geschapen. Als studenten op
zaal werken staan die leeg en als er juist in klaslokalen les wordt gegeven
staan de ateliers leeg. Er is in het verleden in het oude gebouw wel gepoogd om dat dilemma
roostertechnisch op te lossen door ochtend- en middaggroepen in te roosteren, maar
het bleek niet te werken.
Anderzijds zijn de problemen kleiner indien de zalen in
kleinere ruimten worden opgedeeld. Dat proces was min of meer spontaan in het
oude gebouw op gang gekomen door allerlei schotten te plaatsen. Maar een
indeling in kleine eenheden vereist dat de open-atelierfilosofie wordt
opgegeven.
Eigenlijk is het wachten op de ontwerper die een slim
systeem ontwikkelt om razendsnel wanden tevoorschijn te toveren en te laten
verdwijnen.
Nog één akoestische opmerking tot besluit.
Grote openzalen werden ook bedacht om meer studenten per vierkante meter te
kunnen huisvesten. Dat is ten dele waar indien alle studenten hun mond houden.
In de studiezaal van de TU-bibliotheek kan die situatie worden waargenomen.
Maar zodra studenten ook met elkaar praten is een
redelijk afstand tussen de pratende groepen noodzakelijk teneinde onderlinge
hinder te voorkomen. Daardoor daalt de studentendichtheid. In figuur 11 is
de studentdichtheid niet bijster groot en de foto is exemplarisch voor het gebruik van
het gebouw.
4.2 Collegezaal A
4.2.1 De situatie
Het huidige gebouw bevatte vóór 2008 twee grote
collegezalen. Daarvan is er één gehandhaafd tijdens de verbouwing
in 2008. Die zaal (“collegezaal A”) bevat thans ca. 380
zitplaatsen.
Vermoedelijk is de zaal in het gebouw ingebouwd tussen
1955 en 1960. Daartoe werden nogal wat kunstgrepen verricht die duidelijk
worden in de figuren 13 en 14. Inwendig is een muur gesloopt en de
raampartijen aan de rechterzijde zijn opgevuld.

Figuur 13: Collegezaal A zoals ingebouwd In het
gebouw. De groene lijn geeft de contouren, in figuur 14 staat een doorsnede.
De zaal is 14.9 m breed aan de linkerzijde; het rechterdeel is wat smaller:
12.8 m. De zaal biedt in de huidige vorm plaats aan ca.380 toehoorders.

Figuur 14: De ingebouwde ruimte had oorspronkelijk
een ingebouwd plafond (in rood), waardoor de galm werd veminderd en de vroege
reflecties werden versterkt [[5]].
4.2.2 Voor de beginner: enkele akoestische principes
van de spreekzaal
In deze site wordt vrij uitgebreid stilgestaan bij het
ontwerp van een spreekzaal, zowel vanuit de theorie (B.23 plus onderliggende
formules) als vanuit het ontwerp (D.52). Het is hier dus niet de plaats om op
de akoestische principes in te gaan, maar een paar vuistregels worden hier
herhaald:
-
De nagalm dient zeer laag te zijn hetgeen kan worden bereikt met absorptie.
-
Publiek absorbeert geluid, maar in een spreekzaal is dat onvoldoende zodat
aanvullende absorptiematerialen noodzakelijk zijn op wanden en/of plafond.
-
Als het publiek slechts mondjesmaat komt opdagen dienen absorberende stoelen de
toehoorders te vervangen.
-
Het achtergrondgeluid in een zaal dient laag te zijn. Het wordt veroorzaakt door
het aanwezige publiek, maar ook de ventilatie of de projectie-apparatuur kunnen
lawaaiig zijn.
-
Het gaat uiteindelijk om een goede “signaal-ruisverhouding”. De spreker moet
niet te zacht spreken t.o.v. het achtergrondgeluid. Maar het verschil tussen
sprekers onderling kan zeer groot zijn, zodat de hedendaagse techniek met
mikrofoon en luidsprekers nogal eens te hulp wordt geroepen.
-
Een versterkersysteem helpt wel om zachte sprekers op te krikken boven het
achtergrondgeluid, maar het helpt helaas niet of nauwelijks in een galmende
ruimte. Het systeem versterkt nl. ook de galm. Met wat trucs kan wel iets worden
gecompenseerd (zie B.23.4) maar er gaat voor spraak niets boven een ruimte met
weinig nagalm.
De gegeven aanbevelingen leiden tot les 1 van de
akoestiek van spreekzalen: de zaal dient zo klein mogelijk te zijn.
In figuur 14 wordt een doorsnede van de zaal gegeven
zoals die voor 2008 was ingericht. De zaal volgt alle akoestische lessen zoals
die ook al in 1950 bekend waren. De ruimte is in onbehandelde staat zeer groot
en de wanden bestaan uit stuc en beton. Het is dus een grote galmput. Het
ingehangen plafond (in rood) verkleint de ruimte aanzienlijk. Daardoor wordt de
galm bestreden en het plafond is dusdanig vorm gegeven dat zoveel mogelijk
akoestische energie naar het publieksvlak wordt teruggekaatst. In 1960 was
elektronische zaalversterking nog geen usance. Bij de luidere sprekers hoefde
dat ook niet, bij zachte sprekers was de spraakverstaanbaarheid wellicht op het randje.
4.2.3 De sprinklerinstallatie als leidend principe
en de uiteindelijke verbeteringen

Figuur 15: Een Delfts voorstel ter bestrijding van
het brandgevaar in de Sixtijnse Kapel in Rome.
De angst voor de brand zat er uiteraard goed in bij de
verbouwing in 2008, overal zitten sprinklerinstallaties. In zaal A zouden in
dat denkkader twee installaties nodig zijn: één boven het
brandbare houten plafond en één eronder. Om dat te voorkomen werd
het houten plafond grotendeels gesloopt, alleen de draagconstructie bleef in
tact (figuur 16). Maar dat betekende ook dat de akoestische hemel om zeep
werd geholpen. Zaal A was na de verbouwing één van de allerslechtste
ruimten van het gebouw. De zaal was zo slecht dat er eigenlijk geen college
te geven of te volgen was.
Figuur 16: Zaal A van het Bouwkundegebouw nadat de
dichte delen van het plafond (de rode lijn in figuur 14) waren gesloopt. De
akoestische gevolgen waren desastreus, vooral omdat een grote ruimte
boven het plafond mee ging galmen. De foto is genomen nadat de allerergste galm
was bestreden met gordijnen. Later zou nog een ingrijpender verbetering worden
uitgevoerd.
In een eerste poging tot verbetering werden zware
gordijnen toegevoegd. Verder werden twee maal twee luidsprekers geönstalleerd,
ongeveer zoals excessieve galm in een kerk wordt bestreden; de toehoorders
krijgen dan veel direct geluid uit de luidsprekers te horen. In kerken gebruikt
men dan meestal zuilluidsprekers om een sterk richteffect te verkrijgen (zie
webpagina B.23.4), maar in zaal A werden helaas conventionele luidsprekers
gebruikt.
Omdat de maatregelen niet afdoende waren is in 2014 een
grootscheepser verbouwing uitgevoerd [[6]].
Op de wanden (met name de achterwand) is geluidabsorberend materiaal
toegevoegd. Verder zijn de houten stoelen uit figuur 16 vervangen door
absorberende exemplaren. Akoestisch baffles (loshangende akoestische absorbers)
zijn opgehangen in de loze ruimte boven het oorspronkelijke plafond. De
maatregelen hebben prima geholpen tegen de galm.
Het plafond is niet teruggerestaureerd. Dat betekent dat
het spraakniveau bij de toehoorders laag blijft bij onversterkte spraak.
Gelukkig is elektronische spraakversterking geen enkel probleem meer [[7]].
In de huidige situatie is door Huitema en Ten Caat onderzoek
gedaan binnen het kader van een studentenopdracht. Er is gemeten en
geënquêteerd en de uitkomsten waren positief. Klachten worden
voornamelijk geuit over het lawaaiige ventilatiesysteem [[8]]. Maar al met al
zijn er zoveel verbouwingen gepleegd dat een tweede sprinklerinstallatie
waarschijnlijk goedkoper was geweest.
4.3 Kleinere collegezalen
Voor het geven van colleges kent het gebouw uiteraard ook
een aantal ruimten met 40 tot 200 zitplaatsen. Bij de oplevering in 2008 waren
dat meestal galmputten met slechte spraakverstaanbaarheid, maar zij werden vrij
snel (lang voor de beslissing om permanent te blijven) alsnog akoestisch
verbeterd. Er waren zelfs drie ruimten ingericht die opzettelijk verschillend
waren. Eén ruimte had plafondabsorptie, een tweede kende vooral een
absorberende achterwand (figuur 17) en in een derde werd met gordijnen
geëxperimenteerd [[9]].

Figuur 17: Een collegezaal voor ruim 40
toehoorders. De achterwand is bekleed met geluidabsorberend materiaal. Verder
zijn gordijnen aangebracht. Het plafond is onbehandeld en bestaat uit geverfd
beton.
Echter, echt goed zijn de meeste kleinere collegezalen nog
steeds niet. In het begin was zaal A slechter dan de kleinere zalen (die zijn
akoestisch ook simpeler te ontwerpen), maar door alle verbeteringen aan zaal A
heeft die de kleinere zalen voorbij gestreefd. In voornoemd rapport van Huitema
en Ten Caat wordt ook zaal B (voor ca. 150 toehoorders) onder de loep genomen.
De waardering voor die zaal is duidelijk minder dan voor zaal A. In de zaal zit
dan ook weinig geluidabsorberend oppervlak: het plafond van figuur 18 toont
een betonnen constructie. Dit soort plafondconstructies was bij de verbouwing
in 2008 nogal populair onder architecten, maar het was in het bouwkundegebouw meer
dan een modegril; in een tijdelijke behuizing bespaart het nl. geld. Maar het
betekent wel dat gordijnen nu het akoestisch werk moeten doen en die zijn
onvoldoende op hun taak berekend. Eigenlijk verdienen ook de kleinere
collegezalen alsnog een akoestische opknapbeurt [[10]].
|
|
Figuur 18: Collegezaal B met ongeveer 150 zitplaatsen. Het
plafond bestaat uit een betonnen plaat; voor de verbouwing van 2008 waren tegen
de houten balkjes geluidabsorberende platen getimmerd die hun akoestische werk
uitstekend deden
Een aantal kleinere zalen ligt aan een redelijk drukke
straat waardoor in de zalen verkeerslawaai te horen was. In 2014 zijn de puien
vervangen; het enkele glas werd vervangen door dubbel glas en de soms
slecht sluitende houten kozijnen werden vervangen door aluminium exemplaren. Om
te zorgen voor voldoende frisse lucht werd een ventilatiesysteem
toegevoegd. Figuur 18 laat dat zien. Om het lawaai van een
ventilatiesysteem te beperken dient de luchtsnelheid laag te zijn en dus moet
de pijpdiameter groot zijn.
Toch is het systeem nog goed te horen tijdens colleges.
Volgens eerder genoemd rapport van Huitema en Ten Caat is het thans het meest
genoemde minpunt in zaal A. Ventilatiesystemen kunnen stiller worden gemaakt
met aangepaste kasten en/of absorberende leidingen; in concert- en theaterzalen
wordt dat bewezen. Maar die systemen zijn uiteraard ook duurder.
Een aparte vermelding verdient nog een zaaltje voor
presentaties en lezingen. Het is gesitueerd in de oranje tribune waarop we in
paragraaf 4.6 nog verder zullen terugkomen. Die oranje tribune was in de
begintijd een paradepaardje. Het bevatte ook werkruimten die akoestisch heel
aardig waren aangepast (met spuitpleister), maar het zaaltje eindigde hoog op
de lijst met slechtste ruimten van de gehele TU. Dat heeft dan weer menig
jaartje voortgesleept, maar figuur 19 toont de zaal na een akoestische
opknapbeurt. Aan het plafond is niets gedaan, maar alle wanden zijn thans
beplakt met poreus akoestisch schuim, zodat de spraakverstaanbaarheid flink is
verbeterd.

Figuur 19: Een zaaltje voor lezingen dat
oorspronkelijk een enorme galmput was. Er staat een gering aantal stoelen,
zodat er ook weinig absorptie aanwezig is van toehoorders. Thans zijn de wanden beplakt met akoestische schuimplaten.
4.4 Werkruimten voor medewerkers
4.4.1 Veel variatie in ruimten
In de periode vóór 2008 was het gebouw in
gebruik als administratief centrum en als faculteit Wiskunde. Het gebouw zat
helemaal vol met (soms kleine) kamers. Het overgrote deel van die kamers is eruit gesloopt tijdens de verbouwing tot BK-gebouw. Een klein deel van de kamers
is gehandhaafd en het hoeft geen betoog dat die kamers uiterst populair zijn onder
de medewerkers. Werkgevers zijn vóór open kantoren, werknemers
zijn er tégen. Maar, alweer, omdat het gebouw bedoeld was als
noodvoorziening was de keuze voor open kantoren begrijpelijk.
De werkruimten van medewerkers variëren nogal in
grootte. Het formaat van de zolderruimte uit figuur 10 wordt nergens
gehaald, maar sommige zijn flink aan de maat.
|
Figuur 20:
Hier zien we een veel voorkomende situatie in het
gebouw: vier traveeën bij 7.8m breedte, resulterend in een oppervlak van
ca. 100 m2.
Er zijn achttien variabele werkplekken geschapen die in
déze ruimte inderdaad variabel worden gebruikt. Dit in tegenstelling tot andere
ruimten, want medewerkers met een relatief
grote aanstelling negeren de wens tot variabele plekken massaal en bouwen hun
eigen territorium.
|
|
Figuur 21:
Dit is één van de grootste ruimten voor
medewerkers.
De lengte van de ruimte is 24.5 m, de breedte is 11.1
m, waardoor een vloeroppervlak ontstaat van 272 m2.
Het is een prettige werkruimte maar niet bepaald een
voorbeeld van een hoge medewerkerdichtheid waarvan ontwerpers de mond vol
hebben.
De kasten hebben geluidabsorberende deuren.
|
|
Figuur 22:
Er bestaan niet veel van dit soort situaties meer in
het huidige gebouw: een gang met daarachter “klassieke” ruimten.
De kamers zijn twee traveeën breed, het aantal medewerkers per kamer
varieert nogal.
Deze situatie lijkt op die in het oude BK-gebouw. Daar
was 5.4 × 5.4 m2 een veel voorkomende kamergrootte,
waarbinnen 1 tot 5 medewerkers waren gehuisvest [[11]].
|
4.4.2 Akoestische maatregelen in 2008 en later
De ruimten uit de voorgaande figuren hadden bij de
oplevering eind 2008 een redelijk akoestisch klimaat. Dat werd bereikt met
vloerbedekking en kasten die absorberend waren uitgevoerd. De oorspronkelijke
geluidabsorberende plafondplaten waren eruit gesloopt zodat een betonnen plaat overbleef met
houten balkjes, zie figuur 23-links. Om de akoestiek te verbeteren werden
de plafonds later alsnog absorberend uitgevoerd door tussen de balken
geluidabsorberend materiaal toe te passen, figuur 23-rechts.
Figuur 23: Door het hele gebouw waren de
oorspronkelijke plafondplaten er bij de verbouwing van 2008 uit gesloopt. Bij
de akoestische renovatie, vanaf ca. 2013, werden de ruimten tussen de balkjes
opgevuld met geluidabsorberend materiaal van ongeveer 4 cm dik op een
achterliggende luchtlaag van enkele centimeters.
Een tweede maatregel die effect sorteert is de toepassing
van “geluidabsorberende foto’s”. Ze bestaan uit textiel
waarop wordt geprint; er wordt voor gezorgd dat de inktlaag geluiddoorlatend
blijft. De absorberende werking wordt vooral ontleend aan een laag
absorptiemateriaal van ca. 4 cm die achter de geprinte laag wordt aangebracht.
De koper kan zelf de foto aanleveren. In figuur 24 staat een aantal
voorbeelden.
Figuur 24: Enkele voorbeelden van
geluidabsorberende foto’s.
Veel van de foto’s zijn groot. En dat is terecht,
want, zoals meermaals betoogd in deze site, het totaal absorberend oppervlak is
bepalend in een ruimte en dat is het product van absorptiecoëfficiënt
én het geometrisch oppervlak.
4.4.3 Vergaderruimten
In de meeste open kantoren worden aparte ruimten
geschapen om een gesprek te voeren opdat de andere medewerkers niet worden
gestoord. Ook in het huidige bouwkundegebouw zijn die (spaarzaam) te vinden.
Die ruimten hebben over het algemeen een prima akoestiek. In 2008 waren sommige
te galmend, in de huidige situatie is een akoestisch plafond en/of absorberende
foto’s toegevoegd.

Figuur 25: Een vergaderruimte. Deze heeft bij de
opknapbeurt een akoestisch plafond gekregen plus een aantal absorberende
foto’s.
Echter, meestal zijn er organisatorisch problemen: de ene
helft van de tijd staan ze leeg, de rest van de tijd zijn er te weinig. De
meeste ruimten hebben daarom een intekenrooster, maar het blijft altijd een
beetje wringen omdat bijvoorbeeld een overleg met een paar studenten wel moet
kloppen met hun rooster. Er ontstaat daardoor een duidelijk verschil tussen de
ochtend- en de middagbezetting.
4.5 Concentratie- en belplekken
4.5.1 Geconcentreerd werken voor studenten en medewerkers
De Technische Universiteit Delft creëert plekken
waar studenten in alle stilte kunnen werken. Gezien de hoge bezetting van de
zalen in het gebouw van de Centrale Bibliotheek is er veel vraag naar; er
blijkt slechts met moeite aan de vraag te voldoen. Figuur 26-linksboven
toont een overzicht van de grote zaal van de CB. Er wordt vooral geblokt voor
tentamens, slechts weinigen verrichten er studiewerk dat direct gerelateerd is
aan de bibliotheek. De akoestische omstandigheden zijn er goed, want de
akoestische eis voor geconcentreerd werken (minder dan 35 dB) wordt meestal wel
gehaald. De zaal moet, gemeten per aanwezige, zo ongeveer de stilste ruimte van
de TU zijn. Er worden echter alsnog oorproppen verkocht, kennelijk is 35 dB
voor sommige studenten nog te veel (figuur 26-rechtsboven).
|
|
|
Figuren 26:
In de studiezaal van de Centrale Bibliotheek heerst een
goed akoestisch klimaat, maar desondanks gebruiken studenten toch nog
oorproppen of koptelefoons.
Ook het Bouwkundegebouw kent zo’n ruimte in de
bibliotheek. De plekken worden nauwelijks gebruikt voor literatuurstudie; het
zijn vooral stilteplekken die in de rest van het gebouw niet te vinden zijn.
|
Ook de bibliotheek van het Bouwkundegebouw bevat
werkplekken. In het oude gebouw waren zij meestal bezet door studenten en
medewerkers die er literatuuronderzoek deden, maar in het nieuwe gebouw
zien we vooral een ruime bezetting van studenten die andere taken verrichten
(figuur 26-onder).
Het zijn ook eigenlijk de enige plekken in het gebouw waar stilte heerst.
Hebben ook medewerkers behoefte aan plekken om
geconcentreerd te werken? Je ziet ze zelden op de plekken in de bibliotheek en
nergens hangt daar een bordje “alleen voor studenten”. Het antwoord
op de vraag zou dus “nee” kunnen zijn, maar anderzijds wordt deze
paragraaf 4.5 geschreven na kritiek op een eerdere site-versie waarin een
behandeling van stilteplekken ontbrak.
De vraag naar stilteplekken voor medewerkers is in ieder
geval groter dan het aanbod en eigenlijk zegt Bouwkunde dat medewerkers dan
maar thuis moeten werken. Dat is merkwaardig: ondanks de grote vraag naar
concentratieplekken voor studenten zegt niemand binnen de TU dat studenten thuis moeten werken.
4.5.2 Plekken om op te bellen
|
|
|
Figuren 27:
In het Bouwkundegebouw zijn plekken ontworpen om op te
bellen. In de praktijk wordt vooral in de gangen gebeld. Dat werkt goed, al
blijven de daartoe aangebrachte voorzieningen leeg.
|
Van alle plagen die in de vakliteratuur aan het open
kantoor worden toegedicht staat “opbellen door
collega’s” in de meeste publicaties op de eerste plaats. Die collega’s
zijn zich daar wel degelijk van bewust, althans in het Bouwkundegebouw: bij
de eerste beltonen proberen zij zich uit de voeten te maken om hun
kantoorgenoten niet te storen. Maar waar moeten ze heen? De meest gebruikte
belplek is de gang, waar vaak meerdere bellers op een rijtje kunnen worden
gezien. Echter, de speciale voorzieningen die zijn aangebracht worden daarbij
meestal genegeerd, figuur 27. Dat is vreemd, men moet toch
ook wel eens een aantekening maken?
Maar er zijn binnen het gebouw gemeenschappelijke
kantoren waar helemaal geen gang in de buurt is. Waar moeten de opgebelden dan
heen? Als een vergaderruimte vrij is wordt die meestal gebruikt, maar dat is
lang niet altijd het geval.
En het omgekeerde komt ook voor. Exemplarisch, zo niet
hilarisch, is de deelnemer aan een vergadering die wordt opgebeld. Met de kreet
“deze móet ik even aannemen” stormt de beller de
vergaderruimte uit. Maar die komt uit op een kantoorruimte waar vervolgens
minimaal zes medewerkers worden ingewijd in de problemen van de beller.
Er is, kortom, behoefte aan hedendaagse telefooncellen.
Die zijn dan bij voorkeur voorzien van een stoel en tafeltje om aantekeningen
te maken. Maar er zijn ook plekken nodig waar men achter een laptop kan zitten.
Die is nodig om een wetenschappelijk telefoongesprek te kunnen voeren, maar ook
beeldverbindingen (met de laptop als camera) worden steeds vaker gebruikt.
4.6 De Serres
Figuur 28 toont een luchtfoto van het gebouw waarop
de tamelijk ingewikkelde structuur te zien is. Er waren vier U-vormige ruimten
tussen de buitengevels en besloten werd, omdat het gebouw eigenlijk te klein
was, om twee van die ruimten op te vullen met een “Serre”.
|
Figuur 28:
De beide serres, gebouwd na 2008. Op de foto zijn ze te
herkennen aan de platte daken met daglichtkoepels. In de rechter serre op de
foto (de “Zuidserre”) is een maquettewerkplaats voor studenten
gemaakt. De linker “Oostserre” bevat de werkruimten voor
“The Why Factory, a global think-tank and research institute”
(zie hun website voor details).
|
|
Figuur 29:
De “Zuidserre”. Dit is de werkplaats waar
studenten hun vormstudie-werkstukken, maquettes, e.d. kunnen maken. Het
plafond bestaat uit een geprofileerd metalen dak. Omdat het staal
geperforeerd is (zie par. 2.13 in webpagina C.1) en voorzien van absorptiemateriaal heerst er een
aangenaam akoestisch klimaat.
De serre is voorzien van twee insteekverdiepingen,
waarvan er één zichtbaar is.
|
|
Figuur 30:
Onder de insteekvloeren bevinden zich de werkplaatsen.
Daar staan allerlei bewerkingsmachines waarvan sommige flink wat geluid
produceren.
Merkwaardig is dus dat het plafond onder de
insteekvloer niet-absorberend was en daarom moest later alsnog absorptiemateriaal worden toegevoegd. Dat heeft geholpen, maar het betekent niet dat
het geluidniveau van de draaiende machines nu gering is; oorbeschermers zijn
nog steeds noodzakelijk.
|
|
Figuur 31:
De “Oostserre” heeft hetzelfde
geluidabsorberend plafond als de Zuidserre.
De serre bevat werkplekken voor studenten. Op de oranje
tribune kunnen toehoorders plaatsnemen bij lezingen.
Onder de tribune bevinden zich werkkamers en een
zaaltje voor lezingen. Over de deplorabele akoestiek van het zaaltje is in
paragraaf 4.3 al geschreven. Het zaaltje is thans flink verbeterd.
|
Foto’s: Fotoarchief Bouwkunde en
Lau Nijs
|
|
4.7 Het Ketelhuis als “restaurant”
In de luchtfoto van figuur 28 is rechts van de zuidserre
een klein vrijstaand gebouwtje te zien; dat is het voormalige ketelhuis. Na de
brand werd dat deel als eerste ontwikkeld tezamen met de zolderruimten. Toen in 2008
vrijwel
alle medewerkers nog buiten het gebouw waren gehuisvest, werden zij hier
ontvangen door de decaan om met het gebouw kennis te maken.
Van de toespraak van de toenmalige decaan werd weinig
verstaan. De ruimte bleek een galmput want er was geen geluidabsorberend materiaal
aangebracht. Toen een medewerker aan de decaan een vraag stelde over de zijns inziens
belabberde akoestiek riep de decaan uit: “maar de akoestiek is hier
prachtig”. Wie had er gelijk, de medewerker of de decaan?
Trouwe gebruikers van deze site weten dat voor de
beantwoording van deze vraag allereerst moet worden bezien wat de functie is
van de ruimte. Een spreekzaal, bijvoorbeeld, is klein en bevat tamelijk veel
geluidabsorptie, een muziekzaal is groot en heeft alleen absorptie door het
publiek en een kantine is vrij groot en volgepropt met absorptie. Genoemde
decaan is een verdienstelijk amateurmusicus en waarschijnlijk beoordeelde hij
de akoestiek vanuit die optiek. Inderdaad zou het ketelhuis waarschijnlijk
prima hebben geklonken bij een pianorecital, maar het probleem was dat het
ontwerpteam juist de kantine in het ketelhuis wilde vestigen. De akoestiek was
dus niet berekend op zijn functie, temeer daar hier geen absorberend tapijt
werd toegepast zoals in de rest van het gebouw.
|
Figuur 32:
Het Ketelhuis in gebruik als kantine. De opening in de
achterwand leidt naar een aparte ruimte.
De akoestiek was matig tot slecht, want geen van de
gebruikte materialen leverde een substantiële bijdrage aan de
geluidabsorptie. Ook de kussens waren omkleed met kunststof.
|
|
Figuur 33:
De aparte ruimte naast de kantine bevat een aantal
absorberende platen hangend aan het plafond. Echt veel is het niet, maar de
akoestiek was er toch flink beter dan in de hoofdruimte zodat lunchgangers
vaak probeerden in deze ruimte door te dringen. Vaak was de ruimte echter
vol.
|
Uiteraard
is het ketelhuis drastisch aangepakt nadat besloten was om in het gebouw te
blijven. Dat is te zien in de figuren 34. De ruimte is vanzelfsprekend nog geen
oase van stilte, het blijft tenslotte een kantine. Maar het is thans tenminste
mogelijk om tijdens het eten ook een gesprek te voeren zonder te schreeuwen.
|
|
Figuren 34a t/m 34d:
Tegen het plafond zijn akoestische baffles aangebracht
om de absorptie op te voeren (linker foto). De foto boven toont de toevoeging
van akoestische vezelplaat op een aantal betonnen vlakken. De
onderste twee foto’s tonen extra absorberende constructies rond
eettafels.
|
4.8 De bibliotheek
Het oude BK-gebouw bestond uit een laagbouw en een
hoogbouw (zie nogmaals figuur 2). De laagbouw bestond uit een kelder, een
begane grond en een eerste verdieping. Tussen hoog- en laagbouw bevond zich een
ruimte van ongeveer anderhalve meter en alleen de hoogbouw is afgebrand. De
schade aan de laagbouw was echter niet gering: in de kelders stond meer dan een
meter bluswater en de kantine werd verpulverd toen een deel van de hoogbouw
instortte. De bibliotheek bleef echter vrijwel ongeschonden, zodat het
boekenbezit naar een bibliotheek in het nieuwe gebouw kon worden overgebracht. De
nieuwe bibliotheek is vanaf het begin één van de paradepaardjes
van het gebouw geweest. Het ziet er mooi uit en het akoestisch klimaat is er
prima.
|
Figuur 35:
Er zijn ons geen meetresultaten bekend, maar het
verbluft ons iedere keer weer hoe goed boekenstellingen geluid absorberen.
De getoonde ruimte zou zonder boekenkasten behoorlijk
galmen. De vloerbedekking is prima, maar wanden en plafond zijn verder van
beton en glas. Met kasten klinkt de ruimte toch zeer aangenaam.
De goede absorberende werking ligt overigens niet voor
de hand, boekomslagen zijn niet van geluidabsorberend materiaal gemaakt. Het
effect verdient nadere studie.
|
|
Figuur 36:
De akoestiek wordt voor een deel bepaald door de
toepassing van vloerbedekking, maar er is niet bewust veel extra
geluidabsorptie toegepast.
|
5. Conclusie
In het oude gebouw van Bouwkunde (1970-2008) is decennia
lang getobd met de akoestiek in de grote open ruimten; de rest van het gebouw
was goed tot uitstekend. Over het gebouw dat in 2008 is betrokken, kan
hetzelfde oordeel worden geveld. De akoestiek was direct na de inhuizing in
2008 nogal slecht. Dat was niet alleen vanwege “weinig geld en
haast”, maar ook door het gebrek aan aandacht voor het hoorbare deel van
de architectuur. Gelukkig is de akoestiek van een ruimte vaak nog aan te
passen en dat is in de jaren ná 2008 ook gebeurd.
Maar het grootste
manco van het oude gebouw vinden we precies hetzelfde terug in het nieuwe
gebouw: het is zeer lastig om te onderwijzen en te discussiëren in groepen
van ca. 20 personen, de grote open atelierruimten zijn hiertoe ongeschikt. Dat
is ten dele een organisatorisch probleem, maar er zou toch op zijn minst eens
een kleinschalige proef met compartimentering kunnen worden gedaan. Dan kan ook
worden “gemeten” of dat beter werkt dan de open-atelierfilosofie.
Die compartimentering kwam in het oude gebouw spontaan op gang en leidde tot
zeer lelijke ruimtes. In het nieuwe gebouw zou een goede organisatie en een
goed ontwerp zelfs tot aantrekkelijke ruimten kunnen leiden.
In één opzicht is het nieuwe gebouw zelfs slechter dan het
oude gebouw: in het nieuwe gebouw zijn veel meer open kantoren dan werkkamers en
open kantoren zijn in de akoestische literatuur berucht. Een goed open kantoor
is wel degelijk te ontwerpen, maar dan moeten ze ruim voorzien zijn van
afsluitbare vergaderruimten, stilteplekken voor geconcentreerd werken en plekken
om op te bellen. In het huidige gebouw zijn die er onvoldoende.
Genoemde manco’s vormen een welhaast onoplosbaar probleem voor
het Bouwkundegebouw en misschien wel voor ieder onderwijsgebouw. De vraag naar
diverse ruimten varieert nl. in de tijd. ’s Ochtends kent het gebouw een ander
gebruik dan ‘s middags of ’s avonds; een te grote vraag naar overlegruimten in de
middag is dan gekoppeld aan leegstand in de ochtend.